‘Ik wilde dat contact wel, graag zelfs, maar ik wist niet hoe’

Je kan er wel om gaan huilen, maar dat helpt niet. Je leeft van dag tot dag’. Ricky is ontzettend openhartig over zijn toch niet altijd vrolijke geschiedenis.

‘Mijn moeder kreeg een herseninfarct toen ik zes was. Daarna was ze halfzijdig verlamd en was haar cognitieve capaciteit flink verlaagd. Ze had weinig vermogen meer tot inleving en interactie. En ze wilde ook eigenlijk niet verder revalideren om te zorgen dat het beter zou worden. Soms gaf ze zelfs aan dat het voor haar allemaal niet meer hoefde. Op het laatst schrik je daar niet eens meer van.’
Ricky en zijn zes jaar oudere broer staan er in die jaren grotendeels alleen voor. Opa en oma doen op de achtergrond wat ze kunnen. Er is iemand om voor moeder te verzorgen, thuiszorg doet de schoonmaak van het huis. Ricky zorgt meestal voor de boodschap- pen en het eten – vaak een pizza uit de magnetron, want wat weet een tienjarig jochie nu van een gezonde maaltijd – en hij gaat naar school. In die tijd is er wel hulpverlening bij het gezin betrokken, maar die is er voornamelijk voor moeder. Ricky: ‘Er kwam ook wel eens iemand van Jeugdbescherming, maar ik kon goed doen alsof alles goed ging. Dat ging het natuurlijk niet. Ik wist niet beter, wilde vooral beschermen wat er toen was. Achteraf gezien was het veel gezonder geweest als er toen voor mijn broer en mij een andere oplossing was gezocht.’ Dat beaamt ook Frieda, werkzaam bij het Ouder- en Kindteam.

Niemand zag het

Er moet Frieda iets van het hart: ‘ik vind jou een typisch voorbeeld van falende hulpverlening. Toen ik bij jullie thuis kwam, was het voor een opvoedvraag en zag ik een stille jongen die ontzettend zijn best deed. Als ik nu hoor wat er zich al die jaren heeft afgespeeld, dan is er niet naar het totale plaatje gekeken. Samen met opa heeft Ricky de boel overeind gehouden, toen opa overleed is de hele boel als een kaartenhuis in elkaar gestort. En niemand die het zag. Ik ook niet. Het duurt een tijdje voordat je er als hulpverlener achter komt dat het echt niet goed gaat.’ Wat Ricky betreft valt de hulpverlening niets te verwijten: ‘Ik was er toen al zo in getraind om niets te laten merken. Ik had een schild opgebouwd, wilde loyaal blijven naar mijn familie. En door de omstandigheden was ik geen prater. Ik heb zoveel dingen alleen moeten uitzoeken, alleen moeten doen. Ik had ook geen energie om vrienden te maken.’
Op de middelbare school treft hij een mentor, Jorna, die zich wel met Ricky bemoeit. ‘Ricky viel niet op, niet in zijn gedrag of door slechte cijfers’, vertelt ze. ‘Daardoor kreeg hij te weinig aandacht en iedereen dacht ‘met Ricky gaat het goed’. Pas toen ik voor een mentorgesprek bij hem thuis kwam, zag ik dat het helemaal niet goed ging. Hij was ondertussen niet alleen mantelzorger voor zijn moeder, maar ook voor zijn oma. En hij moest werken om überhaupt kleding of schoenen voor zichzelf te kunnen kopen.’ Dan komt het moment dat moeder meer zorg nodig heeft, ze moet naar een verpleeghuis. Maar wat moet er dan met Ricky? Frieda schakelt Eigen Plan in en coach Mirjam start.

Beren op de weg

De eerste bijeenkomst, met oma, Ricky’s broer, Jorna, Frieda en andere hulpverleners, is vooral bedoeld om Ricky te ontzorgen. Jorna was onder de indruk: ‘Het viel me op dat iedereen in dat gesprek kon zeggen wat hij wilde, wat eventuele beren op de weg waren en wie welke rol precies had. Er was veel informatie verzameld.’ Dat neemt niet weg dat er in het eerste Eigen Plan vooral veel geregeld was voor moeder, maar nog steeds niet voor Ricky. Mirjam vult aan: ‘Er is toen vooral duidelijk geworden wat er allemaal níet kon. De volgorde was ook best ingewikkeld: er moest eerst een plek zijn voor Ricky voordat zijn moeder naar het verpleeghuis kon gaan. Na het bespreken van verschillende opties – begeleid wonen, logeren bij familie – was iedereen het erover eens dat een pleeggezin de beste oplossing zou zijn. En pleegzorg wordt betrokken. Maar vindt maar eens een plek voor een I5-jarige puberjongen met een rugzakje.’ ‘En voor de poes’, zegt Ricky, ‘die was er ook nog.’

De oplossing biedt zich aan in de vorm van pleegvader Rick in de Bijlmer. Ricky heeft er zo zijn bedenkingen bij: het is verder weg dan hij zou willen, poes kan niet mee en hij heeft niet echt het gevoel dat hij een keuze heeft. Toch, als er ook onderdak is gevonden voor poes, gaat hij het gesprek aan met Rick. ‘Ik vond hem aardig, maar vooral vanwege de locatie heb ik toch nee gezegd.’ Frieda herinnert zich dat er toen met spoed een tweede Eigen Plan bijeenkomst via Zoom was. ‘Het alternatief was namelijk crisisopvang en daar zat al helemaal niemand op te wachten. Dat kon namelijk ook helemaal
in Groningen zijn.’
Ricky kiest er dan toch voor om bij Rick te gaan wonen. ‘In eerste instantie lijkt het net of je ergens logeert waar je niet wil zijn. Het voelde gek, onnatuurlijk. Ik zat nog veel op mijn kamer. Gitaar spelen of gamen. Het was gewoon eng om uit mijn kamer te komen, het gesprek aan te gaan. Ik was niet gewend aan iemand die me vroeg hoe mijn dag was. Ik wist niet dat ik ook gewoon op de bank kon gaan liggen of dat je samen om iets kan lachen. Ik wilde dat contact wel, graag zelfs, maar ik wist niet hoe.’

Praat met me

Rick weet Ricky langzaam uit zijn schulp te krijgen. ‘Rick heeft me aan één kant wel de ruimte gegeven, maar hij heeft ook een streep getrokken: praat met me. Dat moest ook wel. Van Rick kreeg ik de vrijheid en een duwtje om te ontdekken wat ik leuk vind en om met vrienden dingen te doen. We bouwden echt een band op, gingen op vakantie en uit eten. Hij zorgde voor regelmaat, maar liet me ook mijn troep opruimen. Inmiddels voelt hij meer als een hele goede vriend, een soort broer of zo. Ik noem hem ook eigenlijk nooit mijn pleegvader. Hij is gewoon Rick.’
Frieda is ontroerd door de manier waarop Ricky nu over zichzelf praat. ‘Daar heb ik echt aan gewerkt’, geeft Ricky aan. ‘Ik heb zelf aan de bel getrokken, mentale hulp gezocht. Ik merkte: ik wil van alles, kan ook van alles, maar ik sta het mezelf niet toe. En dan kan ik mijn moeder van alles verwijten, dat zij het opgaf, niet aan zichzelf wilde werken. Maar als ik dat doe, ben ik niet beter dan zij. En ik heb de keuze gemaakt dat niet te doen, niet zo te zijn. Ik heb gekozen voor mijzelf, om hulp te zoeken en om mensen te vertrouwen.’

Neem nou die gieter

Ricky is bezig om te verhuizen naar een studentenwoning, zijn eerste eigen plek. In stapjes werkt hij naar zijn droom om op de ambulance te gaan werken. ‘Ik ben er aan toe, heb er zin in. Rick helpt me, hij komt met allemaal dingen aan die ik niet nodig heb. Neem nou die gieter. Ik ben helemaal niet van plan om planten te nemen. Maar ik denk dat het zijn manier is om straks gewoon langs te blijven komen.’